Het is Moederdag.
De cakejes die ik vanochtend gebakken heb, balanceren op mijn schoot terwijl we in de auto zitten en de tickets voor de musicalvoorstelling branden in mijn zak. Ik verheug me erop jou dit jaar eens extra in het zonnetje te zetten, dat heb je absoluut verdiend!
We arriveren op de plaats van bestemming en met zijn viertjes nemen we de lift naar de derde verdieping. Als we je kamer inkomen, schrik ik van je aanblik. Aan het sjaaltje om je hoofd was ik inmiddels gewend geraakt, maar de slangetjes in je neus zijn nieuw, maken het echt. Je lijkt ineens zoveel ouder dan de 51 jaar die je bent.
Toch volgt onmiddellijk jouw glimlach naar de kinderen, die bij je op bed klimmen en uitgebreid met je beginnen te kletsen. Als ik het sjaaltje en de slangetjes wegdenk, is het beeld weer net zo vertrouwd als altijd.
Ik geef je de tickets voor de musical en je bent blij verrast.
´De kleine zeemeermin. Wat leuk!’
Ik zie je ogen oplichten, we houden allebei van sprookjes met een happy end. Daarna volgt een andere blik als je naar de datum van de voorstelling kijkt, een kleine maand verder.
‘Dat gaat lukken!’ zeg ik. Na alle tegenslagen die je al overwonnen hebt, verwacht ik ook deze keer dat je er bovenop zult komen. Jouw vechtlust en positiviteit heeft ons de afgelopen maanden meer dan eens laten vergeten dat je ziek bent.
Dat was slechts een uur voordat de arts ons vertelde dat het leven geen sprookje met een happy end is, en alle hoop op musicals of wat dan ook vervloog.
’s Avonds na het eten kom ik bij je terug. Iedereen is weg en er hangt een serene rust in je kamer. Het enige geluid wat ik hoor is jouw raspende ademhaling die me op de een of andere manier kalmeert en mijn gedachten afleidt van datgene waar ik niet aan wil denken. Ik ga bij je op bed zitten en staar uit het raam. Buiten razen auto’s voorbij. Honderden mensen die totaal geen weet hebben van alle emoties, pijn en verdriet die dit stenen gebouw herbergt, passeren in een mum van tijd. Wat zou ik graag een van hen zijn. Onwetend.
Plotseling stopt het raspende geluid en ik schrik op.
‘Fijn dat je er bent,’ breng je uit en ik pak je hand.
‘Ben je bang?’
Jij schudt je hoofd. ‘Eigenlijk niet, gek hè?’
In het uur dat volgt, praten we over dingen die er toe doen, zak je af en toe weg, luister ik naar je ademhaling en hou ik je hand vast tot het buiten donker is en ik hem moet laten gaan.
‘Dag mam, ik zie je morgen weer.’ Ik plant een kus op je wang en kijk nog even om voor ik de kamer uitloop.
Het was de laatste keer dat ik je in de ogen keek en afscheid van je nam.
Het was de dag dat ik voor altijd afscheid van je nam.
Het was Moederdag.